„Gute Nacht, Tim! Wir suchen morgen weiter. Jetzt schlaf schön!“
“Goedenacht, Tim! We zoeken morgen verder. Voor nu slaap lekker!”
Draußen ist es schon dunkel.
Buiten is het al donker.
Was macht Tim denn da?
Wat doet Tim daar?
Er geht raus, zum Spielplatz.
Was sucht er da?
Hij gaat naar de speeltuin.
Wat zoekt hij daar?
Den kleinen Wolf!
Ohne den kann er nicht schlafen.
De kleine wolf!
Zonder hem kan hij niet slapen.
Wer kommt denn da?
Wie komt daar aan?
Marie! Die sucht ihren Ball.
Marie! Ze zoekt haar bal.